Voorbij

Ik heb gezien hoe hoog het maïs was.
Net zo hoog als toen, rond dezelfde tijd.
Hoog genoeg om je er in te laten verdwalen.
Ik hield van mais in juli.
Ik zag dat het er groen was.
Diepe zomertinten groen.
Ik zag de bomen en de berg en
het pad waar we altijd omhoog fietsten,
huppelden, dansten, zongen,
waar we stilstonden om de trein te zien.
Dág trein!! Zwaaiden we dan,
naar de zoveelste die voorbij kwam.
Hoe kon het me ooit gaan vervelen.

Dansende kinderen

In de trein kijk ik graag naar buiten.
En elke week kom ik langs de plek waar ik elke dag was.
Op de laan op weg naar ons huis of het dorp.
Een zandpaadje met aan weerszijden enorme beuken
van honderden jaren oud, middenin de maïsvelden.
Ik hield van die laan. Ik kénde die bomen.
Ik genoot van hun ruisen, hun groen en hun rust.
Ze beschermden mij tegen regen en wind en gaven
verkoeling in de zomer.

SONY DSC

Soms leken ze ogen te hebben en armen en benen.
Kregen ze een gezicht, een temperament.

Dat was natuurlijk niet zo.
Maar zij zagen wél mijn kinderen opgroeien.
Van kleine voorzichtige babyhandjes
die kraaiend van plezier de paardjes kwamen aaien,
lekker veilig dicht bij mama,
tot kinderen met schooltassen, die het liefst zo veel
mogelijk alleen wilden doen.
Dan zagen ze eerst het meisje, dan het jongetje
en dan 10 minuten later de mama
met de tweeling in de fietskar er hijgend achteraan.
Ze zagen ons lekker ijsjes eten op het bankje,
of een snoepje, of wachten op elkaar.
Ze zagen zingen, lachen, paardebloempluisjes
blazen, gek doen. Huilen.
Ja. Ook huilen.
Omdat mama te ver vooruit liep. Om vallen. Om niks.
Ze zagen ons verdwalen in het maïsveld.
Hutten bouwen, krekels zoeken, eikels rapen.
Het is er gebeurd. Dáár. Onder díe bomen.

SONY DSC

Ik zag de eeuwige beuken vanachter mijn raampje.
En de paardjes, die ons niet leken te missen,
stonden er nog net zo schaapachtig bij.

Ik had niet gedacht dat ik er weg zou gaan.

En nu raas ik er voorbij.

 

 

Plaats een reactie